Geloofsvormen


Opkomst van de reformatie in het Westkwartier


Drie verschillende factoren waren belangrijk bij de opkomst van de reformatie in deze streek: In de overgang van de 15de naar de 16de eeuw ontstonden belangrijke, degelijke scholen in kleinere dorpen zoals Nieuwkerke, Hondschoote,… In deze scholen werd Latijns en soms Grieks onderricht verstrekt door mensen die grote bekendheid hadden in de toenmalige Humanistische milieus. In deze intellectuele middens, waar men open stond voor nieuwe inzichten, was er ook aandacht voor nieuwe godsdienstige inzichten.

Er waren vele rederijkerskamers, die de nieuwe inzichten vanuit de intellectuele middens verwerkten in hun toneelstukken. Zo kwamen de nieuwe ideeën bij een ruimere bevolking terecht.

Ook het sociaal-economisch klimaat zorgde voor de verspreiding van de nieuwe religie. De achteruitgang van de luxe lakennijverheid en de opkomst van de goedkopere lichter “sayen”, deed kleinere plaatsjes als Hondschoote en Nieuwkerke opbloeien. Hier waren minder strenger reglementeringen en minder persoonlijke controle. Steeds meer mensen verlieten zo hun geboortestad waar de kerk het centrum was en richting gaf aan het leven. Verder hadden handelaars en ondernemers contact met handelspartners uit Protestantse industriesteden.

In de Ieperse kloosters, vooral bij de Augustijner monniken, bestudeerde men de zienswijzen van hun Duitse medebroeder Luther. Eén van de Ieperse monniken werd op 09-02-1522 verplicht zijn reformatorisch gerichte belijdenis te herroepen. Later werd hij door de inquisiteur in de gevangenis geplaatst. Nog later zijn er uit dit klooster verschillenden over gegaan naar de nieuwe religie.

In de beginjaren waren er in het Westkwartier weinig vaste reformatorische kernen. Toch werden de ‘ketterse’ geschriften, die hier aankwamen via boekhandelaren uit Sint Winoksbergen, druk gelezen. Daardoor ontstonden kleine groepjes van mensen die zich niet onttrokken aan hun kerkelijke plichten, maar wel kritiek gaven op de priesters en hun sermoenen. In enkele plaatsen, zoals in Hondschoote, Nieuwkerke en Sint Winoksbergen, was de reformatorische vertegenwoordiging wel heel wat sterker. In die tijd waren het vooral Lutherse ideeën die opgang maakten.   Het Calvinisme in het Westkwartier:

Terwijl rond 1550 het Lutheranisme vermindert, groeit de invloed van zowel het Calvinisme als dat van de Dopersen in het Westkwartier. In deze tijd wordt ook de repressie groter. De martelaarslijsten zijn hiervan getuige. De gevolgen zijn een grote vlucht naar Duistland, Noord-Nederland, maar vooral naar Engeland, dat vanuit deze streek het best bereikbaar is. Peter Dathteen (Dathenus) afkomstig uit Cassel en zich in Ieper voorbereidend op het priesterschap, is één van de velen die deze weg nemen.

Volgens de meer of mindere tolerantie die zij in Engeland genoten, kwamen er regelmatig vluchtelingen terug, of gingen zij opnieuw op de vlucht.

In de Vlaamse Calvinistische kerken in Engeland werden predikanten opgeleid, die dan terug kwamen om de verspreide geloofsgroepen te ondersteunen en om er hun geloof te verkondigen. (Pieter Hazaert, Jacob de Buysere, Sebastiaan Matte, Willem en Gelein Damman, Karel Ryckewaert,…) In die jaren (1550-1560) leggen de Calvinisten een grote bedrijvigheid aan de dag.

Ronde 1560 wordt de repressie opnieuw veel harder. Velen worden gevangen genomen en terechtgesteld, wat de volkswoede alleen maar vergrootte. Het onderzoek in opdracht van de Raad van Vlaanderen uitgevoerd bracht aan het licht dat de verbreiding van de nieuwe religie alarmerend groot was in Nieuwkerke, Kemmel, Wijtschaete, Dranouter, Hondschoote, Reningelst, Steenwerck en Mesen.

12 juli 1562 is voor de streek een belangrijke dag. Waren de predikaties tot nu toe verborgen (hagenpreken), op die dag hield Gelein Damman een openbare prediking op het kerkhof, naast de kerk te Boeschepe. Inquisiteur Titelmans was de volgende dag reeds ter plaatse. Verschillenden werden de volgende maand terechtgesteld en verbannen. Anderen vluchtten.

Dopers in het Westkwartier

De revolutionaire strekking van de Wederdopers (Anabaptisten), vooral daterend rond 1530 was in deze streek bijna niet vertegenwoordigd. Vanaf 1550 gingen zich in de streek kleine groepen Anabaptisten vestigen. In een rapport aan Margaretha van Parma noemde Titelmans de 7 grootste kernen van Anabaptisten deze van Antwerpen, Armentières, Doornik, Menen, Hondschoote, Ieper en Poperinge. Zelfs in de jaren van hardere repressie was deze beweging niet tegen te houden. Net voor 1560 was de repressie bijzonder hard. Voorbeeld hiervan is de familie de Zwarte uit Hondschoote die in 9 jaar tijd, 18 familieleden zag terechtstellen. De bijeenkomsten werden toen steeds meer in de bossen gehouden. Wel ontstaat er dicht bij Ieper (St. Jan) een kleine kern Anabaptisten. Op een stille eenzame plaats dicht bij het kerkhof, waar in de 13de eeuw een leprozerie was, wilden zij hun brood verdienen en in stilte hun geloof belijden. Inquisiteur Titelmans kwam hen begin augustus 1561 aanhouden.

Van Anabaptisten is het moeilijk een goed beeld te krijgen aangezien zij, in tegenstelling tot de Calvinisten, zich minder organiseerden in vaste structuren. Wel is duidelijk dat de Anabaptisten zich afzijdig gehouden hebben van de woelingen die na 1560 begonnen in het Westkwartier.

1566, het jaar van de beeldenstorm

In 1566 kwam er een nieuw elan in het calvinisme. Dit kwam in een tijd van grote veranderingen. De mislukte oogsten en de mindere economische toestand zorgden voor een onzekere toestand voor de middenstanders en de arbeiders. Daarnaast wijzigde ook de politieke toestand en waren meerdere edelen positiever ingesteld tegenover de andersdenkenden. Op 5 april1566 boden een groep edelen bij de landvoogdes zelfs een smeekschrift aan tot het afzwakken van de plakkaten en de afschaffing van de inquisitie. Zonder het antwoord af te wachten kwamen vele hervormden terug naar het Westkwartier. Het aantal hagenpreken groeide en werd door steeds meer mensen bijgewoond. De taal van de predikingen werd ook steeds agressiever. Nadat Margaretha op 3 juli 1566 de hagenpreken verboden had, bleven die gewoon doorgaan. Zo preekte Antoon Algoet met veel bijval te Nieuwkerke op 22 juli 1566. Verschillende hagenpreken volgden in de streek. Het ging naar een hoogtepunt toe, met Ieper als doelwit. Op 4 augustus (Thuinedag, een hoogdag voor de katholieken) werden net buiten de stadswallen drie predikaties voorzien. Er waren meer dan 25.000 toehoorders met onder hen een gewapende groep van 150 man uit de streek van Poperinge en Cassel. Toen tegen de middag de predikaties ten einde waren, volgde een groep van honderden mensen de predikanten toen zij vreedzaam, psalmen zingend, door de stad Ieper trokken.

Op 10 augustus 1566 waren Sebastiaan Matte en Jacob de Buyzere te Steenvoorde. Na de felle predikatie van Matte trok de Buyzere aan het hoofd van een opgehitste menigte naar de nabije St.-Laurentiuskapel. Dit was het begin van de beeldenstorm die van hier uit over Vlaanderen raasde.

Uit de voortgang van de beeldenstorm blijkt dat er waarschijnlijk toch enige planning achter dit alles zat. Zo komt de storm over Ieper op 15 augustus, opnieuw een katholieke hoogdag. En waarschijnlijk was er toen al het idee om van Ieper een Calvinistische stad te maken. Terwijl de beeldenstorm verder raasde over Vlaanderen, trok op 17 augustus een delegatie calvinisten naar het stadsbestuur en legde er een eisenpakket voor.

De gemeentelijke overheid stond wat onwennig tegenover onderhandelingen met de hervormden. Zij aarzelden, probeerden advies in te winnen en waren blij met de soepelere verordeningen van Margaretha op 23 augustus. Bij verdere onderhandelingen werd de gouverneur van Vlaanderen, graaf van Egmond betrokken. Op 13 september kwam het tot een akkoord. Dit resulteerde in een betrekkelijke godsdienstvrede in de streek, echter niet voor lang want op 7 december 1566 en op 28 januari 1567 verbood Margaretha opnieuw de calvinistische predikaties. Tegen midden februari werd de kerkenraad van de calvinistische gemeente te Ieper opgedoekt en moesten de hervormden opnieuw min of meer onderduiken. Tot 1578…

Op 20 juli 1578 staat Ryhove met 2 bataljons infanterie en 200 man cavalerie aan de Mesenpoort van Ieper met de bedoeling er een calvinistisch bestuur te helpen installeren. Op 28 juli werd er onderhandeld met het stadsbestuur. Waarschijnlijk omdat een groot deel van de bevolking hervormingsgezind was, koos men onmiddellijk voor godsdienstvrijheid. De stad werd op 23 juli ingenomen en van dan af werd de Sint Niklaaskerk gebruikt voor de calvinistische eredienst.

Op 10 juli 1579 ondertekenden Jan Langedul en P. Baelde, namens Ieper, de Unie van Utrecht. Ieper werd met de Noordelijke Nederlanden verbonden. De calvinistische overheersing in Ieper werd steeds groter, zodat eind 1581 in Ieper enkel Protestantse huwelijken en doopsels werden erkend.

In september 1583 werd de stad belegerd door de Malcontenten. Alexander Farnese belegerde de stad en sneed zo de voedseltoevoer af. De honger werd steeds nijpender. Op 4 april 1584 begonnen onderhandelingen waarna Ieper zich op 7 april overgaf. De calvinisten vluchtten of bleven en deden alsof ze katholiek gezind waren.

De jaren van onrust en voortdurende strijd waarin godsdienstige, economische en politieke motieven vaak nauwelijks te scheiden waren, hadden hun sporen nagelaten.

In ieder geval, was de eens zo bloeiende streek van het Westkwartier voor een groot deel verwoest en ontvolkt. De omvang hiervan blijkt schrijnend uit de vraag van het kasselrijbestuur om minder belastingen te moeten opbrengen daar “verschillende plaatsen onbewoond waren, terwijl de rest nog niet voor de helft bewoond was.” Voor Ieper en het Westkwartier geldt van dan af zeker wat Louis Paul Boon in zijn eigen krachtige taal schrijft om de toestand na de scheiding van de 17 provinciën uit te drukken: “En Vlaanderen was overwonnen en stierf, en alle Geuzen waren uitgeroeid, amen en uit.”.

Maarten Luther (1483-1564)

Hervormer, theoloog, monnik en leraar.


Hij werd geboren te Eisleben en bracht zijn jeugd door in het nabije Mansfeld, waar zijn vader een kleine zaak runde. Hij liep school te Mansfeld en Maagdenburg, waar hij kennis maakte met de “broeders van het Gemene Leven”. Later verbleef hij te Eisenach waar hij deel uitmaakte van een godsdienstige studentenkring.
Volgens zijn vader werd Maarten best advocaat. In 1501 studeerde hij aan de universiteit van Erfurt. In 1505 werd hij tijdens een zomerwandeling neergeslagen door een vuurbol en deed de volgende belofte: “Help mij Sint Anna en ik word monnik”. Geheel tegen de wil van zijn vader trok hij naar het klooster van de Augustijnen te Erfurt. Eén jaar later (1506) legde hij er zijn kloostergeloften af. Hij werd priester en vatte er theologische studies aan. Hij was vooral sterk geïnteresseerd in de bijbelstudie. In 1510 – 1511 werd hij door zijn oversten naar Rome gestuurd. Wanneer Luther later niet meer akkoord ging met de “Erfurt-oversten”, werd hij overgeplaatst naar het klooster van Wittenberg. 

In 1512 werd Luther, intussen gepromoveerd tot doctor in de theologie, aanzien als de opvolger voor de vacante leerstoel aan de universiteit van Wittenberg.

In 1514 werd hij aangeduid als predikant in de stadskerk van Wittenberg, een verantwoordelijkheid die hij even nauw ter harte nam als zijn leerstoel aan de universiteit.

In 1517 schreef hij aan de aartsbisschop Albert van Mainz een brief waarin hij zijn bezwaren uitte tegen de verkoop van aflaten. Zijn stellingen werden door deze aartsbisschop doorgestuurd naar Rome, waar ze aanzien werden als een aanval op het gezag van de Paus. Nadien volgden de gebeurtenissen elkaar snel op. In de zomer van 1518 werd Maarten Luther naar Rome geroepen en de volgende zomer kwam het conflict tot een hoogtepunt. Op 10 december 1520 verbrandde hij de canonieke wetten en de bul reageerde met zijn excommunicatie. In 1524 begon hij nieuwe scholen op te richten om zijn visie op de hervorming duidelijk te maken. In oktober van 1529 argumenteerde hij op een colloquium van Marburg tegen Zwingli, Bucer e.a.

Hij overleed in 1546 in zijn geboortestad Eisleven, en werd begraven in de kasteelkerk van Wittenberg.  

Jan Calvijn (1509-1564)

Calvijn werd in Noyon, een stad in het Franse Picardië, geboren op 10 juli 1509. Tijdens zijn jeugdjaren verloor hij zijn moeder. Zijn vader werkte zich op tot een voorname burger in die stad, zodat zijn beide zonen, Jan en zijn oudere broer, door de plaatselijke kerkgemeenschap gesteund werden in hun theologische studies. In 1523 studeerde Calvijn aan het “College de la Marche” te Parijs. Door een meningsverschil tussen de kerkelijke overheid te Noyon en vader Calvijn verviel de geldelijke steun en moest hij zijn studies opgeven. Te Orleans vatte hij studies in de rechten aan. Na de dood van zijn vader trok Calvijn opnieuw naar Parijs en studeerde er aan het nieuw opgerichte “Collège Roval” onder andere bijbelse talen, klassieke en christelijke oudheid.

In 1532 publiceerde hij zijn eerste werk “De Clementio”. Kort daarop moest hij Parijs noodgedwongen verlaten daar zijn vriend Nicolas Cop beschuldigd werd van Lutheranisme. Hij verhuisde naar Bazel. In1536 publiceerde hij er zijn “Christianae Religionis Institutio”.

In 1541 belandde hij te Genève. Hij stichtte er zijn ‘nieuwe kerk’ met een nieuwe ordonnantie en een nieuwe catechismus. In 1559 volgde de stichting van de “Geneva Academv”. Hij overleed op 27 mei 1564, na een pijnlijke ziekte op 55-jarige leeftijd. Volgens zijn eigen wensen werd hij op een onbekende plaats begraven.

Menno Simons (ca. 1496-1561)

Priester van Witmarsum (Friesland) die leider werd van de niet – gewelddadige vleugel van de Neder-Duitse Anabaptisten (Mennonieten). Hij werd priester gewijd te Utrecht rond 1524 en werd predikant in Pingium (Friesland).

Waarschijnlijk beïnvloed door de sacramentarische ideeën van de vroege Nederlandse hervormers en door de studie van het nieuwe testament rond 1526, kwam hij tot zekere twijfels over de doctrine van de transsubstantiatie. Tussen 1526 en 1531 zag hij zichzelf als een “Evangelische” predikant binnen de traditionele kerk. In 1531 werd hij bevorderd tot pastoor van Witmarsum. Wanneer de Nederlandse aanhangers van Melchior Hoffman (de Melchiorieten) begonnen met volwassenen te dopen rond 1530-1531, kon ook Menno geen bijbelse ondersteuning vinden voor de “kinderdoop”. Zijn vroegste schrijven “Van de Geestelijke Verrijenisse” (1534) toont aan dat zijn ideeën steeds duidelijker bij die van de Melchiorieten aanleunden.

In april 1535 veroverden enkele honderden Anabaptisten, geïnspireerd door die van Munster, het Oldeklooster bij Bolsward (Friesland). Bij de ontzetting van het klooster werd het merendeel van hen gevangen genomen of gedood; onder hen Pieter Simons, waarschijnlijk Menno’s broer.

Menno zelf ging niet akkoord met dit geweld en stelde een traktaat op tegen het leiderschap van Munster, getiteld: “Een gantsch duydelyck ende klaer bewys… tegens de Blasphemie van Jan van Leyden” (slechts verschenen in 1627). Hij kon bij zijn overheersende geweldloosheid toch enige zelfverdediging aanvaarden, maar veroordeelde streng het Munsterse gebruik van het zwaard om een godsrijk te stichten op aarde.

Rond januari 1536 verliet hij zijn kerkelijke dienst om de overgebleven anabaptisten verder weg te brengen van het geweld.

Waarschijnlijk in die periode werd hij gedoopt en een jaar later werd hij ouderling bij de Melchiorietenleider Obbe Philip. Vanaf dat moment werd Simons een opgejaagd individu. Soms vertoefde hij in Groningen, soms in Holland of in het aartsbisdom Keulen. De laatste dertien jaren van zijn leven bracht hij door in Schleswig-Holstein.

Op 31 januari 1561 overleed hij aan een ziekte die hem reeds lang beproefde.